Nu de horeca gesloten is staan we noodgedwongen wat vaker boven onze kookpotten dan anders. Het is dan ook het ideale moment om kennis te maken met de voorloper van onze moderne ‘casserole’.
Je hebt er misschien nog niet bij stilgestaan, maar de vorm van onze kookpotten heeft altijd afgehangen van de plaats waar men kookte. Lang voor de gasfornuizen en inductiekookplaten werd er boven een open (haard)vuur gekookt. Zo hadden de eerste kookpotten, bij archeologen bekend als kogelpotten, een bolle vorm. Dit komt omdat de middeleeuwse houten huizen een lemen vloer hadden waarin men een kuil groef om hout in te stoken. Om te zorgen dat de bolle potten niet konden wegrollen werden ze in de gloeiende assen gezet.
Vanaf de late middeleeuwen werd echter, vooral in de steden, steeds vaker in steen gebouwd. De stookplaatsen werden nu met vloertegels bedekt waardoor koken in een kogelpot niet meer mogelijk was, ze rolde om. Als oplossing ging men eerst kookpotten met standvinnen maken, en later met pootjes. De grape werd geboren. Deze wijdverspreide en lang gebruikte kookvorm is te herkennen aan haar twee oren en bodem op drie poten. De pootjes lieten toe de pot stabiel op de stenen haardvloer te plaatsen en met de hulp van een ijzeren hengsel kon de pot aan zijn oren ook boven het vuur gehangen worden. Wie goed kijkt ziet aan de binnenkant van de oren vaak slijtage op de plek waar het hengsel bevestigd was.
Tot in de 18de eeuw zou de grape, zowel uit aardewerk als metaal, een dominante kookvorm blijven. Pas met de opkomst van de eerste fornuizen stapt men geleidelijk aan over op potten die wij vandaag de dag nog als kookpot zouden herkennen.
Dana Piessens, specialiste (post)middeleeuws aardewerk
Afbeelding links: Vlaams miniatuur ca. 1470, London British Museum
Afbeelding rechts: 14de-eeuwse grape uit de Scheerstraat in Mechelen, opgegraven door Dienst Archeologie Mechelen